COVID-19 in Europa: De prijs van welvaart

Foto: Publiek domein van Pikist.

(Tenzij anders vermeld, leiden links in dit artikel naar Engelstalige pagina's).

Door Ian Inkster

In de meeste westerse media heeft de aandacht voor de COVID-19 crisis betrekking op overheidsmaatregelen, het karakter, de efficiëntie en de omvang ervan en de economische kosten eraan verbonden. Debatten over lockdown, mondmaskers, social distancing en de tragedies binnen woonzorgcentra en onder arbeidsmigranten hebben de discussies gedomineerd, en er zijn een aantal weinig concrete conclusies getrokken – sommige overheden doen het beter dan andere; Duitsland lijkt een ster te zijn in Europa; Oost-Aziatische naties lijken af te wijken van veel veralgemeningen, en zo verder.

In dit stuk zal ik een korte poging doen om een onderliggende factor bloot te leggen die een verwaarloosde trend naar voor brengt die een veel betere verklaring lijkt te bieden voor de verschillende ervaringen per land dan de waarneembare verschillen in aanpak. Voor Europese landen kijken we naar de prijs van welvaart in een wereld die door COVID-19 wordt gedomineerd.

De acht rijkste landen in Europa, elk met een populatie boven de 10 miljoen, hebben nu in totaal meer dan 1,4 miljoen gevallen van COVID-19 geregistreerd sinds het virus Frankrijk binnenkwam op 24 januari. Op een totaal van 363 miljoen inwoners in deze landen hebben (tot en met 13 juli) gemiddeld 4442 mensen per miljoen het virus opgelopen en zijn er gemiddeld 520 mensen per miljoen gestorven. Ter vergelijking: het gemiddelde in de rest van de wereld bedraagt 1682 gevallen per miljoen en 73 doden per miljoen. Welvarende landen krijgen het zwaarder te verduren dan de rest van de wereld. Het enorme Aziatische deel van de wereld, met 2,8 miljard inwoners in India en China alleen al, telt bijvoorbeeld 3 miljoen geregistreerde gevallen van besmetting met het COVID-19-virus, in vergelijking met 2,6 miljoen gevallen binnen de Europese populatie van ongeveer 740 miljoen mensen.

Dit is een enorm verschil in het huidige stadium van de pandemie en het lijkt in te gaan tegen het gezond verstand  dat de welvarende naties met hun enorme beschikbare middelen de gevolgen van COVID-19 niet beter kunnen opvangen, in het bijzonder het sterftepercentage, in vergelijking met armere naties in het zuiden van de wereld. Er zijn veel mogelijke verklaringen, maar geen enkele heeft zo'n dramatische impact als de demografische effecten van variërende inkomensniveaus. De rest van deze column toont dit aan door gebruik te maken van data van onze acht welvarende naties.

Het is algemeen bekend dat COVID-19 een zeer specifiek demografisch kenmerk heeft. Het virus is meestal onschadelijk voor jonge mensen, het is besmettelijk voor mensen van middelbare leeftijd en voor mensen van boven de 65 is het regelmatig zelfs dodelijk. De exacte leeftijdsgrenzen kennen we niet, daarvoor is in de toekomst post-mortem epidemiologie nodig. Er zijn aanwijzingen dat jongeren, zelfs tot en met 20 jaar, vaak immuun zijn voor het virus, maar ook dat mensen boven de 60 bijzonder kwetsbaar zijn, niet enkel voor besmetting, maar ook om te sterven aan de ziekte, of door complicaties die optreden door reeds bestaande immuundeficiënties.

Als rijke landen met een hoog inkomen per capita zijn de acht landen uit ons onderzoek lang geleden al een demografische transitie ondergaan, waarbij het oudere deel van de bevolking proportioneel toeneemt ten opzichte van de jongeren. Hier zijn veel redenen voor, maar een van de belangrijkste is het feit dat hogere inkomens en grotere consumptie de plaats hebben ingenomen van het krijgen van veel kinderen, die in tijden van armoede zouden werken om de familie te onderhouden, of die de plaats van de broodwinner zouden kunnen innemen als deze niet meer zou kunnen werken en op deze manier een vorm van verzekering waren. Hogere inkomens, betere voeding en medicijnen hebben tot gevolg dat mensen veel langer leven dan voordien. Samengevat hebben rijke landen, in onze wereld vandaag, weinig kinderen en veel ouderen, terwijl armere landen veel kinderen en weinig ouderen hebben.

De omvang van dit verschil is schokkend. Voor onze acht rijke Europese landen gezamenlijk is het gemiddelde aandeel 0 tot 14-jarigen ongeveer 16 procent en het gemiddelde aandeel van mensen van 65 en ouder 19,9 procent. We kunnen dit vergelijken met twee groepen landen met lage inkomens: 16 landen met een gemiddelde koopkrachtpariteit [nl] per capita van 8500 dollar, door de Wereldbank gedefinieerd als “lager inkomen”, en een groep van 29 landen met een gemiddeld inkomen per capita van 2500 dollar, gedefinieerd als “laag inkomen”. Voor de eerste groep is het aandeel 0-14-jarigen 32,9 procent en het aandeel van de 65-plussers bedraagt 6,7 procent. Sinds het uitbreken van de ziekte tot vandaag registreren zij COVID-19 statistieken van slechts 523 gevallen per miljoen inwoners, in vergelijking met 4442 per miljoen in Europa; en 28 doden per miljoen inwoners, in vergelijking met 520 per miljoen in Europa. In vergelijking met de rijke landen in Europa hebben armere landen meer jongeren en minder ouderen en minder ernstige gevolgen van COVID-19.

Voor de armste groep van 29 landen is het effect van het leeftijdsverschil ongelooflijk. Met een zeer groot aandeel jongeren (43,8 procent van de totale bevolking) en een veel kleiner aandeel ouderen (3,1 procent), staat hun huidige aantal geregistreerde besmettingen slechts op 165 per miljoen inwoners, met 3,78 doden per miljoen inwoners. Samengevat: de 1,2 miljard mensen die leven in de 29 landen met de laagste inkomens in de wereld lopen een risico op besmetting van 165/4442, dat is ongeveer 4 procent, van dat van onze acht Europese landen. Wat het sterftepercentage betreft, met gemiddeld 520 doden per miljoen mensen in Europa en 3,78 in de 29 armste landen, ligt het sterfterisico in de armste landen op ongeveer 1 procent van dat in de rijkste landen.

Zelfs als iedereen ten oosten van het Suezkanaal cijfers aan het vervalsen zou zijn; zelfs als alle overheden die geen Europese liberale democratieën zijn slecht zouden zijn in datacollectie, of absolute gehoorzaamheid van hun bevolking zouden afdwingen om de ideale maatregelen tegen besmetting te volgen; en zelfs als de huidige toestand zou veranderen terwijl het virus over de aarde raast, lijkt het erop dat er heden een prijs wordt betaald om welvarend te zijn in een COVID-19-wereld. Met dit specifieke virus wordt er in elk geval een prijs betaald, aangezien hogere inkomens minder kinderen en meer ouderen betekenen, en deze leeftijdsverdeling lijnrecht ingaat tegen een overweldigende kracht van de natuur.

Binnen een bepaalde inkomensgroep, zoals het rijke deel van Europa, of het arme deel van Afrika, kan beleid zeker een verschil maken – zoals bijvoorbeeld in het geval van Duitsland of Oost-Azië, die het beter lijken te doen dan anderen. Beide hebben hoge inkomens en de leeftijdsverdeling van rijke landen en beide hebben betere COVID-19 resultaten. Maar we moeten eveneens erkennen dat er naast beleid ook onveranderlijke verschillen zijn in grenzen, bevolkingsdichtheid en luchtvervuiling, en in de mate van onderlinge verbondenheid tussen landen, en deze zaken kunnen ook leiden tot betekenisvolle variaties binnen een bepaalde inkomensgroep.

Hoe dan ook verandert niets hiervan het feit dat rijke Europese landen de hoogste incidentie en mortaliteit door COVID-19 optekenen, terwijl ze indrukwekkende sociale en fysieke infrastructuren hebben.Hoe ze deze voordelen ook gebruikt of misbruikt hebben in hun beleid, de resultaten kunnen voorlopig niet op tegen die van de armere landen in de wereld. Het lijkt duidelijk dat er in de COVID-19 wereld een globale opdeling plaatsvindt, die voornamelijk is gebaseerd op inkomens- en leeftijdsstructuren.

Professor Ian Inkster is hoogleraar Globaliseringsgeschiedenis en politiek econoom aan de SOAS (School of Oriental and African Studies) van de Universiteit van Londen, die les geeft en research doet aan universiteiten in Groot-Brittannië, Australië, Taiwan en Japan. Hij is de auteur van 13 boeken over de Aziatische en wereldwijde dynamiek, met een bijzondere focus op industriële en technologische ontwikkeling, en de redacteur van History of Technology sinds 2000.  Komende boeken zijn: Distraction Capitalism: The World Since 1971, en Invasive Technology and Indigenous Frontiers. Case Studies of Accelerated Change in History, met David Pretel.

Start een discussie

Auteurs graag inloggen »

Regels

  • Alle reacties worden beoordeeld door een moderator. Verzend je reactie maar één keer, anders kan deze als spam worden gemarkeerd.
  • Wees respectvol tegen elkaar. Reacties met hatelijke opmerkingen, obsceniteiten en persoonlijke aanvallen worden niet goedgekeurd.