‘Derde wereld’ en ‘ontwikkelingslanden’ niet onze gekozen identiteit: interview met fotojournalist Shahidul Alam

Shahidul Alam at the PopTech 2011 conference

Shahidul Alam op de PopTech 2011-conferentie (PopTech / CC BY-SA 2.0)

De bekende Bengaalse fotojournalist, activist en schrijver Shahidul Alam [en – alle links] begon in de jaren 80 met het documenteren van het politieke landschap van Bangladesh na de bevrijding, maar eindigde als activist in een beweging voor sociale rechtvaardigheid, die uiteindelijk een einde zou maken aan de negenjarige dictatuur van Generaal Hussain Muhammad Ershad. Zonder zichzelf actief op het politieke toneel te begeven, heeft hij een media-ecosysteem opgebouwd dat de politieke heersers voortdurend verantwoordelijk houdt.

Alam werd in augustus 2018 gearresteerd na beschuldiging van het ‘aanzetten van studenten tot het voortzetten van een beweging tegen de regering’ en werd meer dan 100 dagen vastgehouden voordat hij op borgtocht werd vrijgelaten. In 2018 was hij één van de personen van het jaar van Time Magazine.

Global Voices-auteur Subhashish Panigrahi interviewde Alam tijdens de National Geographic Storytellers Summit 2023, een face-to-face evenement in Washington D.C.

Subhashish Panigrahi (SP): Wat inspireerde u om fotojournalist en activist voor sociale rechtvaardigheid te worden?

Shahidul Alam (SA): Being from a middle-class home, I ended up in academia and was trained as an organic chemist in Britain, but I left that for photography and moved back to Dhaka. With a stint in fashion photography and corporate advertising, I soon got involved with the political movement to bring down a powerful General.

Like many others, I was hopeful that my nation, which gained independence after a war of liberation, would become egalitarian for average citizens. Upon returning to Bangladesh, I was drawn into a social movement geared toward bringing down an autocratic and powerful military general. I began documenting this movement. That helped me look closely at sociopolitics to the role of the military and power elites and the lives of everyday people, especially Indigenous communities and their struggles. The General eventually fell, but I continued my journalism and activism.

In our political system, the way to get into politics has been through money and muscle. I did not want to go that way. Given the context, it wouldn't have allowed me to achieve what I managed to achieve. Therefore, I consciously created entities in different areas — media, education, and culture — actively intervening in politics. These institutions ensure politicians and the power elite cannot get away with their indiscretions.

Shahidul Alam (SA): Omdat ik uit een middenklasse gezin kwam, belandde ik in de academische wereld en volgde ik een opleiding tot organisch scheikundige in Groot-Brittannië, maar ik verliet dat voor de fotografie en verhuisde terug naar Dhaka. Na een periode in de modefotografie en bedrijfsreclame te hebben gewerkt, raakte ik al snel betrokken bij de politieke beweging om een machtige generaal ten val te brengen.

Net als vele anderen hoopte ik dat mijn natie, die onafhankelijk werd na een bevrijdingsoorlog, egalitair zou worden voor de gemiddelde burger. Toen ik terugkeerde naar Bangladesh, raakte ik betrokken bij een sociale beweging die erop gericht was een autocratische en machtige militaire generaal ten val te brengen. Ik begon deze beweging te documenteren. Dat hielp me om de sociale politiek goed te bekijken op het gebied van de rol van het leger en de machtselites en het leven van gewone mensen, met name inheemse gemeenschappen en hun strijd. De generaal kwam uiteindelijk ten val, maar ik zette mijn journalistiek en activisme voort.

De manier om in de politiek te komen in ons politieke systeem was via geld en spieren. Die kant wilde ik niet op gaan. Gezien de context zou ik niet hebben kunnen bereiken wat ik heb bereikt. Daarom creëerde ik bewust entiteiten op verschillende gebieden – media, onderwijs en cultuur – die actief tussenbeide kwamen in de politiek. Deze instellingen zorgen ervoor dat politici en de machtselite niet wegkomen met hun misstappen.

Lees meer: Correspondence between Arundhati Roy and Shahidul Alam shares resilience and hope

SP: Welke rol heeft technologie in uw werk gespeeld?

SA: I took on photography when I started my career, recognising its tremendous power. My choice would have been on social media if I were starting today. As we struggled with exchanging information, we recognized that one way to fight back was to have the power of intervening tools. We didn't have an international telephone line, nor could we afford it. We found it very difficult to send pictures as we had no internet connectivity then. So, we decided to act independently instead of waiting for government support.

In 1994, we contacted a Dutch organization, TOOL, which helped us set up an offline FidoNet Network. It required very low-end technology. For instance, our server was a computer with a 16-bit Intel 80286 microprocessor. Since we did not even have an international telephone line, colleagues at TOOL would ring us twice a day from Amsterdam. We developed an electronic postbox (DrikTAP), and people in Bangladesh could dial into our server locally. We used cheap modems, and all those emails would be packaged in an electronic postbox. When TOOL would ring us, those emails would go to the Netherlands, get unpacked, sent to the internet and go across the world. Using a reverse process, we would receive emails from the rest of the world in our Dhaka server, which would then be distributed across individual computers nationwide. Setting up this system helped connect Bangladeshis with Latin America, Africa, and others in Asia.

We also set up electronic bulletin boards to disseminate and discuss social campaigns, human rights issues, health and other inaccessible information. We were able to do more things collectively. We set up an email club and taught people how to use email and browse using the Veronica search engine, which used the Gopher protocol. We had our own space on the internet, but it was costly — transferring a 1Mb file costing 350 USD. So, we taught people about file compressing and converting files into text files to save costs. We also set up a fax gateway so that people from rural Bangladesh could send messages to other parts of the world without internet connectivity or even an international subscriber dialling (ISD) line. The rural regions got connected with the main cities.

SA: Ik begon mijn carrière met fotografie, omdat ik de enorme kracht ervan herkende. Als ik vandaag zou zijn begonnen, zou mijn keuze sociale media zijn geweest. Terwijl we worstelden met het uitwisselen van informatie, beseften we dat een manier om terug te vechten het hebben van interveniërende hulpmiddelen was. We hadden geen internationale telefoonlijn en konden die ook niet betalen. We vonden het erg moeilijk om foto's te sturen, omdat we toen geen internetverbinding hadden. Dus besloten we om onafhankelijk te handelen in plaats van te wachten op overheidssteun.

In 1994 namen we contact op met een Nederlandse organisatie, TOOL, die ons hielp bij het opzetten van een offline FidoNet-netwerk. Het vereiste zeer low-end technologie. Onze server was bijvoorbeeld een computer met een 16-bit Intel 80286 microprocessor. Omdat we niet eens een internationale telefoonlijn hadden, belden de collega's van TOOL ons twee keer per dag vanuit Amsterdam. We ontwikkelden een elektronische brievenbus (DrikTAP), en mensen in Bangladesh konden lokaal inbellen op onze server. We gebruikten goedkope modems en al die e-mails werden in een elektronische brievenbus verpakt. Wanneer TOOL ons belde, gingen die mails naar Nederland, werden ze uitgepakt, op internet gezet en gingen ze de wereld over. Door een omgekeerd proces te gebruiken, ontvingen we e-mails vanuit de rest van de wereld op onze Dhaka-server, die vervolgens naar individuele computers in het hele land werden verspreid. Door dit systeem op te zetten, konden Bengalezen worden verbonden met Latijns-Amerika, Afrika en andere landen in Azië.

We hebben ook elektronische bulletinboards opgezet om sociale campagnes, mensenrechtenkwesties, gezondheid en andere ontoegankelijke informatie te verspreiden en te bespreken. We hebben meer dingen samen kunnen doen. We richtten een e-mailclub op en leerden mensen e-mailen en browsen met behulp van de Veronica-zoekmachine, die het Gopher-protocol gebruikte. We hadden onze eigen ruimte op het internet, maar het was duur – het overzetten van een bestand van 1 Mb kostte 350 Amerikaanse dollars. Dus leerden we mensen bestanden te comprimeren en bestanden naar tekstbestanden te converteren om kosten te besparen. We hebben ook een faxgateway opgezet, zodat mensen op het platteland van Bangladesh berichten naar andere delen van de wereld kunnen sturen, zonder internetverbinding of zelfs maar een internationale abonneelijn (ISD). De plattelandsgebieden werden verbonden met de grote steden.

SP: Hoe was de ervaring met het internet van de Bengaalssprekenden, vooral degenen die niet vloeiend Engels spraken?

SA: Despite encouraging meaningful conversations, the electronic bulletin boards saw low participation. Only international NGOs and people fluent in English would participate. We didn't have the Bangla fonts to help with interface localization. So, we started introducing Bangla transliteration, by writing Bangla using Roman letters. Suddenly, those who felt threatened earlier by English-only interfaces started participating — women and people from rural and marginalized backgrounds — turning those boards into a diverse space. It helped us realize how technology could be both enabling and limiting at the same time. Learning about these power structures inspired me to write the piece for Bytes for All titled ‘When a Modem Costs More Than a Cow,’ which it did in those days.

We still had no option for Bangla input online. Companies then started developing their proprietary input tools, creating more fonts and input tools. But input systems are still not properly standardized. We needed a universal input system then. We later started developing Bangla on Unicode using ad-hoc and guerilla tactics, and with the emergence of input tools, people could read and write in Bangla on the web.

SA: Ondanks de aanmoediging van zinvolle gesprekken, werd er weinig deelgenomen aan de elektronische prikborden. Alleen internationale ngo's en mensen die vloeiend Engels spraken, namen er deel aan. We hadden geen Bengaalse lettertypen om te helpen bij de lokalisatie van de interface. Dus begonnen we Bengaalse transliteratie te introduceren door het Bengaals met Romeinse letters te schrijven. Plots begonnen degenen die zich eerder bedreigd voelden door interfaces die alleen in het Engels waren, deel te nemen – vrouwen en mensen van het platteland en gemarginaliseerde achtergronden – en veranderden die boards in een diverse ruimte. Het hielp ons beseffen hoe technologie tegelijkertijd zowel faciliterend als beperkend kan zijn. Leren over deze machtsstructuren inspireerde me om het stuk voor Bytes for All te schrijven met de titel ‘When a Modem Costs More Than a Cow’ (Wanneer een modem meer kost dan een koe), wat in die tijd ook het geval was.

We hadden nog steeds geen optie voor Bengaalse invoer online. Bedrijven begonnen toen hun eigen invoertools te ontwikkelen en creëerden meer lettertypen en invoertools. Maar invoersystemen zijn nog steeds niet goed gestandaardiseerd. We hadden toen een universeel invoersysteem nodig. Later begonnen we Bangla on Unicode te ontwikkelen met behulp van ad-hoc- en guerrillatactieken, en met de opkomst van invoertools konden mensen op het internet in het Bengaals lezen en schrijven.

SP: Hoe heeft uw werk de perceptie van de “meerderheidswereld” beïnvloed en wat heeft u ertoe gebracht deze term te gebruiken?

SA: During an exhibition of mine in Belfast, I was staying with Irish friends. During the stay, their five-year-old daughter Karina and I would tell each other stories. One day, I returned from the show, emptying my pockets, and she was standing at the doorway staring at me. When I asked why, she said, ‘you're from Bangladesh, but you've got money.’ Her parents were development workers who helped Bangladeshis, but she only knew Bangladeshis as icons of poverty. Seeing a Bangladeshi with coins in his pocket was an oxymoron to her. It got me to think how much a five-year-old girl grows up in this social and cultural space where she can't see a Bangladeshi anything other than an icon of poverty. I realized that stereotypes of my people were created blindly by white Western photographers who came into my country, had diarrhoea for two days, photographed on the third, and returned with the same old tropes they propagated. We can't shift that unless storytellers change their stories.

We are called ‘third world’ and ‘developing world’ — not the identity we had chosen for ourselves. The G8 countries represent 13 percent of the world's population, yet they make decisions that affect a farmer in the field in Bangladesh. And the farmer never chose them to be our representatives.  They were the first world and we were the third world. We wanted to question their rhetoric of democracy, reminding them that we are the majority of humankind, and we want to be known for what we are, not what we lack. That's why we began using the term ‘majority world’ as an alternative to ‘third world’ and ‘developing world’. It took time to finally become more common, in academic and public discourses.

SA: Tijdens één van mijn tentoonstellingen in Belfast logeerde ik bij Ierse vrienden. Tijdens mijn verblijf vertelden hun vijfjarige dochter Karina en ik elkaar verhalen. Op een dag, toen ik terugkwam van de show en mijn zakken leegmaakte, stond ze in de deuropening naar me te staren. Toen ik vroeg waarom, zei ze: “Je komt uit Bangladesh, maar jij hebt geld”. Haar ouders waren ontwikkelingswerkers die Bengalezen hielpen, maar ze kende Bengalezen alleen maar als iconen van armoede. Het was een oxymoron voor haar om een Bengalees te zien met munten in zijn zak. Het zette me aan het denken over hoezeer een vijfjarig meisje opgroeit in deze sociale en culturele ruimte waarin ze een Bengalees niet anders kan zien dan als een icoon van armoede. Ik realiseerde me dat stereotypen van mijn volk blindelings werden gecreëerd door blanke westerse fotografen die mijn land binnenkwamen, twee dagen diarree hadden, op de derde dag gefotografeerd hadden en terugkeerden met dezelfde oude stijlfiguren die ze propageerden. We kunnen dat niet veranderen tenzij verhalenvertellers kun verhalen veranderen.

We worden ‘derde wereld’ en ‘ontwikkelingsland’ genoemd – niet de identiteit die we voor onszelf hebben gekozen. De G8-landen vertegenwoordigen 13 procent van de wereldbevolking, maar ze nemen beslissingen die een boer op het veld in Bangladesh raken. En de boer heeft ze nooit uitgekozen om onze vertegenwoordigers te zijn. Zij waren de eerste wereld en wij waren de derde wereld. We wilden hun retoriek van democratie in twijfel trekken, hen eraan herinneren dat we de meerderheid van de mensheid vormen en dat we bekend willen staan om wat we zijn, niet om wat we missen. Daarom zijn we de term ‘meerderheidswereld’ gaan gebruiken als alternatief voor ‘derde wereld’ of  ‘ontwikkelingslanden’. Het kostte tijd om eindelijk meer gemeengoed te worden, in academische en openbare discoursen.

A gallery display form the 2021 edition of Chobi Mela, the international festival of photography in Dhaka, Bangladesh hosted by DRIK.

Een galerijweergave van de 2021-editie van Chobi Mela, het internationale fotografiefestival in Dhaka, Bangladesh, georganiseerd door DRIK. Afbeelding van Rezwan. Met toestemming gebruikt.

Alam zegt: “We wisten dat als je een veldslag moet leveren, je krijgers nodig hebt”. Hij heeft geweld in vele extremen meegemaakt – een geladen pistool op zijn hoofd gericht tijdens het ene regime en acht meswonden tijdens het volgende, terwijl hij 107 dagen gevangen zat. Zijn veerkracht komt tot uiting in de organisaties die hij heeft opgericht en mede-opgericht – het fotografiebureau en fotobibliotheek Drik Picture Library in 1989, ‘s werelds eerste bacheloropleiding fotografie in 1998, Chobi Mela (het eerste Aziatische fotografiefestival) in 2000 , en het fotografiebureau Majority World in 2004 (DRIK's tegenhanger voor Latijns-Amerika, Afrika en andere Aziatische landen).

Zijn werk blijft drie belangrijke gebieden belichten die vaak worden aangevallen door meerderheidsregeringen: media, onderwijs en cultuur. Hij en de grote gemeenschap die hij heeft gecreëerd, werken om druk uit te oefenen op de politieke ruimte. Deze organisaties zijn gehuisvest in een tien verdiepingen tellend gebouw in Dhaka en blijven de vrijheid van meningsuiting en lokale journalistiek koesteren in een tijd waarin de reguliere media grotendeels worden gedomineerd door politieke partijen, rechtspersonen of religieuze organisaties.

U kunt het interview hier beluisteren:

Start een discussie

Auteurs graag inloggen »

Regels

  • Alle reacties worden beoordeeld door een moderator. Verzend je reactie maar één keer, anders kan deze als spam worden gemarkeerd.
  • Wees respectvol tegen elkaar. Reacties met hatelijke opmerkingen, obsceniteiten en persoonlijke aanvallen worden niet goedgekeurd.