Waarom kleine eilanden hun eigen Marshallplan nodig hebben
Door Matt Bishop, Tumasie Blair, Simona Marinescu en Emily Wilkinson
Op 27 mei komen de regeringen van de kleine eilandstaten in ontwikkeling (SIDS) en hun internationale partners bijeen in Antigua en Barbuda. Het doel van de bijeenkomst is om overeenstemming te bereiken over het vierde tienjarige actieprogramma van de VN dat gewijd is aan hun “speciale geval voor duurzame ontwikkeling“, onder de slogan “de koers uitzetten naar veerkrachtige welvaart”.
In het communiqué van de 4e Internationale Conferentie over kleine eilandstaten in ontwikkeling, bij insiders bekend als SIDS4, zal overeenstemming worden bereikt over een kader voor de Antigua en Barbuda Agenda voor kleine eilandstaten in ontwikkeling 2024-2034 (ABAS). In dit kader wordt voortgebouwd op eerdere akkoorden die zijn gesloten in Barbados (1994), Mauritius (2005) en Samoa (2014). De akkoorden zijn gestaag uitgebreid in reikwijdte en complexiteit, met soms een fragmentarische implementatie onder ongunstige omstandigheden.
De voorafgaande SAMOA Pathway werd geflankeerd door twee rampen: de wereldwijde financiële crisis en COVID-19. De kleine eilandstaten in ontwikkeling werden hierdoor harder getroffen dan welke andere groep staten ook. Tijdens de pandemie krompen economieën van kleine eilandstaten in ontwikkeling met meer dan het dubbele van het wereldwijde gemiddelde als gevolg van een te grote afhankelijkheid van een of twee zeer volatiele sectoren – meestal toerisme – die van de ene op de andere dag tot stilstand kwamen, waardoor de vaak fragiele begrotingssituaties onmiddellijk werden gedecimeerd.
Deze financiële beperkingen zijn niet door deze staten zelf veroorzaakt en evenmin het resultaat van spilzucht. Door hun kleine omvang, insulaire karakter en afgelegen ligging zijn kleine eilandstaten in ontwikkeling blootgesteld aan verwoestende, exogene schokken van een relatieve schaal die in grotere staten ondenkbaar is. In september 2017 verwoestte orkaan Irma alles op een van de eilanden van Antigua en Barbuda. Een week later veroorzaakte orkaan Maria [nl] op het eiland Dominica [nl] schade ter waarde van maar liefst 226 procent van het BBP.
Een acute kwetsbaarheid bepaalt de ontwikkelingservaring van de SIDS, maar geeft geen recht op officiële ontwikkelingshulp (ODA) of concessionele financiering. Velen kunnen geen beroep doen op betaalbare overheidsfinanciering en worden gedwongen om exorbitante commerciële leningen aan te gaan om investeringen te financieren die onevenredig hoge verzonken kosten met zich meebrengen (een luchthaven kan meer dan 100% van het BBP bedragen).
Wanneer zich een ramp voordoet, wat onder invloed van historisch geaccumuleerde emissies van grote staten steeds vaker gebeurt, moet duur verworven infrastructuur worden gerepareerd en zelfs herbouwd om alleen maar terug te keren naar de huidige situatie. Dit maakt nog meer dure leningen noodzakelijk die, naast een punitieve verlaging van de kredietwaardigheid, de toch al ondraaglijke schuldenlast nog verergeren. SIDS hebben een gemiddelde schuld/BBP-ratio van 69 procent (het gemiddelde voor ontwikkelingslanden is 29 procent) en sommige hebben te maken met een schuldennood van meer dan 100 procent. Het is geen verrassing dat Dominica de zwaarste schuldenlast heeft, met bijna 160 procent van het BBP, wat duidt op een vicieuze cirkel waaraan moeilijk te ontsnappen is.
Bovendien zullen we in 2024-2034, de looptijd van de ABAS, waarschijnlijk een aantal belangrijke omslagpunten in het klimaat overschrijden. Met name de belangrijkste eis van de kleine insulaire ontwikkelingslanden om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graden Celsius boven het pre-industriële niveau. Deze van buitenaf opgelegde catastrofe bedreigt hun manier van leven en zelfs hun bestaan. Vooral laaggelegen eilandstaten lopen het meest direct gevaar door stijging van de zeespiegel. Dit is een schending van het legitieme recht van kleine eilandstaten op ontwikkeling en niet-inmenging als soevereine gelijken in de internationale statengemeenschap.
Kortom: te veel eilandmaatschappijen zijn niet duurzaam veerkrachtig en hebben geen zekere welvaart. Sommige besteden ongeveer de helft van hun inkomsten aan het afbetalen van hun schulden. Hierdoor komen overheidsinvesteringen en sociale uitgaven ernstig in het gedrang. De wereld is het aan hen verplicht om een ongekend financieringspakket te bieden: een “Marshallplan voor kleine insulaire ontwikkelingslanden”. Het moment vraagt om niets minder.
Ten eerste zou het symbool staan voor een grote, wereldwijde solidariteitsinspanning om een unieke uitdaging aan te gaan die niet via conventionele ontwikkelingssamenwerking kan worden opgelost. Kleine insulaire ontwikkelingslanden beginnen aan de ABAS met veel alarmerende indicatoren: groei, diversificatie, werkloosheid, armoede, sociale conflicten, machteloosheid van de jeugd en gendergerelateerd geweld. Deze problemen worden nog verergerd door de toenemende, klimaatgerelateerde gevaren die een zware druk leggen op de kwetsbare ecosystemen van eilanden: de aantasting van het natuurlijk kapitaal leidt tot een verdere erosie van het menselijk kapitaal doordat mensen wegtrekken, wat op zijn beurt de productiecapaciteit ondermijnt, de negatieve vermenigvuldigers voor ontwikkeling versterkt en de positieve belemmert.
Ten tweede is een ‘business as usual’ aanpak – louter wat sleutelen aan de randjes – onvoldoende. SIDS verdienen een collectief engagement dat het noodzakelijke gevoel van urgentie uitstraalt: een engagement dat rekening houdt met de historische aard van de uitdaging en ondersteund wordt door de benodigde, ambitieuze schaal om een echt positieve verandering teweeg te brengen. Er is geen tijd te verliezen. De dreigende klimaatcatastrofe zal moeilijk te vermijden zijn, maar de kleine insulaire ontwikkelingslanden zullen er eerder en harder door worden getroffen. Ze hebben onmiddellijk steun nodig voor aanpassing, die er echter niet is gekomen.
Ten derde was het oorspronkelijke Marshallplan, dat drie jaar na de Tweede Wereldoorlog in werking trad en het herstel van de West-Europese landen ondersteunde, gebaseerd op een coherente, goed gecoördineerde herstelvisie die een diepgewortelde logica van transformatie belichaamde. Achteraf gezien was het goedkoop: slechts 150 miljard dollar omgerekend naar het geld van vandaag. Maar de blijvende indirecte effecten – stabiliteit, infrastructurele ontwikkeling en sociale vooruitgang – zijn veel groter geweest dan de directe impact om het continent weer op de been te helpen. Het was een “stimulans die een keten van gebeurtenissen in gang zette die leidde tot een reeks prestaties“. De ABAS omvat een soortgelijke visie, waarbij de omvang van de onmiddellijke actie bepalend is voor de omvang van het bredere succes op lange termijn.
Ten vierde stapelen de geopolitieke bedreigingen voor kleine insulaire ontwikkelingslanden zich op. We leven in een steeds instabielere wereldorde; als eilandstaten niet snel hun productiecapaciteit kunnen versterken om schokken op te vangen en veerkrachtige welvaart te genereren, worden ze kwetsbaar voor machtsspelletjes. Voor ontvangers van officiële ontwikkelingshulp is de afhankelijkheid expliciet: de Stille Oceaan is wereldwijd de meest hulpafhankelijke regio. Donorfinanciering bedraagt er meer dan de helft en in sommige gevallen zelfs vier vijfde van het bruto nationaal inkomen. Voor leners blijven, ongeacht hun crediteurprofiel (Westerse staten, de multilaterale ontwikkelingsbanken, China, commerciële geldschieters) schuldendienstverplichtingen ontmoedigend. Het Marshallplan, dat armoede, werkloosheid en schuldenlast verlichtte, vormde voor West-Europa een sterke buffer tegen de expansie van het communisme. Kleine insulaire ontwikkelingslanden hebben soortgelijke investeringen nodig om moeilijke keuzes te kunnen maken die kunnen eindigen in effectieve suzereiniteit [nl] naarmate de relaties tussen machtige landen uiteenvallen en versplinteren.
Alleen een nieuw Marshallplan kan dus een zinvolle invulling geven aan de nog niet gerealiseerde “speciale status” van kleine insulaire ontwikkelingslanden door hun fiscale ruimte snel uit te breiden. Dit impliceert een duurzame inzet op een schaal die donoren nog niet voor ogen hebben. Maar dit is het minimum dat nodig is om een 10-jarige agenda te katalyseren die een toenemende transformatie moet teweegbrengen. Zoals de Nobelprijswinnaar voor de economie van St. Lucia, Arthur Lewis, bijna een eeuw geleden al aangaf, hebben kleine eilanden kapitaal nodig op een schaal die enorm is in verhouding tot hun economieën, maar klein in vergelijking met de mondiale geldreserves. Tegen relatief lage kosten zou de 4e Internationale Conferentie over kleine eilandstaten in ontwikkeling (SIDS4) een enorme investering moeten inluiden in het voortbestaan van de meest levendige en diverse samenlevingen die een verrijking zijn voor onze wereldgemeenschap.
Matt Bishop is universitair hoofddocent internationale politiek aan de universiteit van Sheffield (VK) en mededirecteur van het Resilient and Sustainable Islands Initiative (RESI) bij ODI, een denktank op het gebied van mondiale aangelegenheden.
Tumasie Blair is plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger van Antigua en Barbuda bij de Verenigde Naties.
Simona Marinescu is Senior Advisor, Small Island Developing States, bij het United Nations Office of Project Services (UNOPS).
Emily Wilkinson is Principal Research Fellow, Global Risks and Resilience, bij ODI en directeur van RESI.
Dit artikel maakt deel uit van The Bridge, een verzameling artikelen, opiniestukken, commentaren en onderzoeksjournalistiek vanuit het unieke perspectief van de GV-gemeenschap. De meningen in deze artikelen zijn niet per definitie dezelfde als de meningen van de gemeenschap als geheel. · Alle artikelen