- Global Voices in het Nederlands - https://nl.globalvoices.org -

Drie grafieken illustreren Portugees kolonialisme

Categorieën: Burgermedia, Etniciteit & ras, Geschiedenis, Internationale betrekkingen, Mensenrechten, Werk, The Bridge

Afbeelding van een foto van Bruno Martins [1] (via Unsplash)

Dit artikel van Ruth Correia werd gepubliceerd [2] op de website van Interruptor in het Portugees op 28 mei 2021. Een Engelse vertaling werd opnieuw gepubliceerd onder een inhoudelijke partnerschapsovereenkomst en bewerkt voor lengte en duidelijkheid.

Kolonialisme en imperialisme zijn complexe politieke concepten die de overheersing van andere volken en gebieden vooronderstellen. Ook bij het Europese kolonialisme, waar het Portugese kolonialisme deel van uitmaakt, was het geloof in culturele suprematie expliciet.

De Portugese bezetting van overzeese gebieden, en hun exploitatie, was geen homogeen gebeuren. De kolonialistische uitbuiting kende meer of minder intensieve periodes, maar een constante in de geschiedenis blijft dat ze een belangrijke aandrijvingskracht van de Portugese economie was sinds het begin van de jaren 1400.

Tot het einde van de 19de eeuw bezette Portugal vooral delen van de kuststrook in gebieden die vandaag overeenkomen met de landen Angola en Mozambique, zonder tot het binnenland door te dringen. Pas in 1885, op de Conferentie van Berlijn [3], bepaalden de Europese koloniale machten de grenzen van elk territorium en verdeelden daarmee een continent dat hen niet toebehoorde.

Aankomst, bezetting en terugtrekking

De Portugese maritieme exploratie begon in de 15de eeuw onder leiding van Infante D. Henrique [4]. Deze onderneming werd gerechtvaardigd door het  missionaire karakter van het katholicisme, dat ook leidde tot de invallen in Noord-Afrika in de 15de en 16de eeuw. Het doel was om vast te stellen hoe ver de moslimoverheersing reikte. De verovering van Ceuta, één van de Spaanse havensteden aan de Afrikaanse noordkust, betekende de officiële start van de vijandelijkheden.

Hoewel de Portugezen tijdens hun expedities meerdere gebieden ontdekten, is het de moeite waard een onderscheid te maken tussen ontdekking en reikwijdte. Voorbij Kaap Bojador was de “ontdekking” in wezen cartografisch, aangezien het bestaan van land voorbij dat punt reeds bekend was. Het feit dat een aanzienlijk deel van de gekoloniseerde gebieden al bewoond was toen de zeelieden er aankwamen, geeft aan dat dit idee van ontdekkingen een Europees narratief is – iemand wist al dat die landen bestonden, de Europeanen waren er alleen nog niet aangekomen. In die zin waren de Portugezen bijvoorbeeld de eerste Europeanen die voet aan wal zetten in Japan (1542/43).

De eigenlijke ontdekkingen waren de nieuwe wegen.

Portugal trok zich slechts langzaam terug uit de gekoloniseerde gebieden. Met uitzondering van gebieden die in de loop der eeuwen door andere koloniale machten werden veroverd, zoals delen van Sri Lanka en Maleisië, begon dit vertrek in 1822 met de onafhankelijkheid van Brazilië en eindigde pas in 1999. Toen keerde Macau terug naar Chinese soevereiniteit – ongeveer 450 jaar nadat de Portugezen voor het eerst op het schiereiland aankwamen. Hoewel landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk nog steeds kleine overzeese gebiedsdelen over de hele wereld beheren, heeft Portugal van alle Europese landen er het langst over gedaan om de onafhankelijkheid van bezette gebieden te erkennen.

Mensenhandel, slavernij en dwangarbeid

Het staat vast dat slavernij zowel in Portugal als in Afrika al lang vóór de maritieme expansie bestond. Maar er zijn twee kenmerken waardoor de Portugese slavenhandel zich onderscheidt van de situatie tot dan toe : 1) de industrialisatie van het proces via de transatlantische handel en 2) de invoering van een biologische factor bij de selectie van de mensen die koopwaar werden. Huidskleur werd bepalend voor wie vrij was en wie slaaf.

Mensenhandel gedurende de expansionistische periode begon officieel in 1444, toen 235 mensen gevangen genomen werden in West-Arika, naar Portugal gebracht, en verkocht werden als slaaf in Lagos. Van alle koloniale machten die door de eeuwen van Europees kolonialisme heen ontstonden, heeft Portugal de meeste slaven verhandeld.

Het idee dat Portugal het eerste Europese land was om de slavernij af te schaffen, klopt niet. Eerst en vooral was de afschaffing een proces, niet een gebeurtenis. Het decreet van de Markies van Pombal, gepubliceerd in 1761, verbood alleen het importeren van slaven in de hoofdstad. Maar zijn visie was wel vooruitstrevend voor zijn tijd. Twee jaar later, door het invoeren van de Lei do Ventre Livre (wet op de “vrije baarmoeder”), die bepaalde dat kinderen van slaven vrij zouden zijn bij de geboorte, eindigde de slavernij in Portugal met de volgende generatie, althans op papier. Vermits deze verordeningen beperkt bleven tot de hoofdstad hadden ze  weinig of geen effect op de globale context van het koloniale rijk, omdat de route van de meeste ontvoerde mensen van Afrika naar de Amerikaanse landen liep.

Een grote omwenteling in de wetgeving zou pas een eeuw later komen met een initiatief van Bernardo de Sá Nogueira de Figueiredo, beter bekend als Sá da Bandeira. In 1836 erkende hij de afschaffing van de slavenhandel "in de Portugese koloniën ten zuiden van de evenaar". Toch nam de slavenhandel pas echt af in de tweede helft van de 19de eeuw, want tussen 1750 en 1850 verhandelden Portugal en Brazilië nog bijna vier miljoen mensen.

Ondanks de duidelijke vooruitgang door de Sá Bandeira-wetten betekende de afschaffing van de slavernij ook het wegvallen van enige vorm van sociale ondersteuning. De nieuwe vrije mensen verkeerden nog steeds in een zeer kwetsbare socio-economische toestand omdat ze geen eigendom bezaten, geen inkomen hadden of dikwijls niet eens een persoonlijk ondersteuningsnetwerk hadden. Zo leidde de introductie van de Lei do Ventre Livre in 1856 in alle gebieden van het Portugese koninkrijk ook tot een gedwongen scheiding van kinderen van hun moeder, die nog steeds als eigendom beschouwd werd. De kinderen van slaven mochten onder de hoede blijven van de moeder tot hun zeven jaar, maar werden daarna aan hun lot overgelaten.

Ondanks het bestaan van deze wetten heeft het regime van dwangarbeid in de door Portugal gekoloniseerde gebieden tot in de 20e eeuw geduurd, onder medewerking van de inheemse bevolking en achtereenvolgens gelegitimeerd door de Portugese Staat. In 1897 verplichtte de "Regulamento dos Trabalho dos Indígenas" (verordening voor werk van de inheemsen) de inheemse bevolking om te proberen werk te krijgen. Als dit niet lukte, was het aan de staat "om het hun op te leggen". Deze regeling werd na de oprichting van de republiek in 1914 versterkt met de Algemene Verordening bedreffende de Arbeid van Inheemsen in de Portugese Kolonieën. In dit kader kon de morele verplichting om te werken onderverdeeld worden in drie types:

In 1929 legitimeerde het Burgerlijk en Strafrechtelijk Politiek Statuut van de Inheemse Volkeren van de Koloniën Mozambique en Angola het onderscheid tussen kolonisten en inheemsen, waarbij werd verklaard dat "Inheemsen geen rechten konden worden toegekend die verband hielden met grondwettelijke instellingen". Deze segregatie zou gedurende de hele periode van de Estado Novo [5] door meerdere decreten worden versterkt.

In 1953 schrapte de Lei Orgânica do Ultramar [6] (het overzeese organieke recht)  de term "koloniaal imperium", maar behield dwangarbeid. In dit document staat dat "de staat de inheemse bevolking alleen kan dwingen te werken in openbare werken van algemeen belang voor de gemeenschap, in beroepen waarvan de resultaten daartoe behoren, bij de uitvoering van rechterlijke beslissingen van strafrechtelijke aard of om te voldoen aan belastingverplichtingen".

In de laatste eeuwen van zijn imperium wierp de Portugese Staat zich op als een welwillende protagonist van het kolonialisme over de Afrikaanse volkeren, maar het was in de uitbuiting van arbeid dat het grootste instrument van zijn "beschavingsmissie" lag. In 1962 verklaarde onderzoeker Perry Anderson na veldobservaties dat "het meest beruchte aspect van de Portugese kolonisatie in Afrika het systematische gebruik van dwangarbeid is".

De Estado Novo, kolonialisme en oorlog

De verheerlijking van het kolonialisme als nationale glorie was een van de ideologische kenmerken van de Estado Novo. Het werd verankerd in Gilberto Freyre's Luso-tropicalisme, een theorie die, in de woorden van historica Cláudia Castelo, "de Portugezen een speciaal vermogen toekende om zich aan te passen aan de tropen, als resultaat van hun verlangen naar "mestizaje", naar de vermenging van culturen en naar de oecumene". Bovendien zag hij in het Portugese kolonialisme een natuurlijke weldadigheid, afgeleid van het "broederlijke christendom", en schreef hij aan de Portugese volkeren en andere koloniën (waaronder Brazilië) een geest van culturele eenheid toe.

In 1961 gaf een door de MPLA [7] opgeëiste aanval op de Luanda-gevangenis aanleiding tot een reeks gebeurtenissen die de koloniale oorlog, of bevrijdingsoorlog, van de Afrikaanse libertaire bewegingen op gang brachten. De oorlog zou duren tot 25 april 1974, en het einde ervan was de belangrijkste drijfveer voor de militaire opstand die de dictatuur omver zou werpen, resulterend in de Anjerrevolutie [8]. Maar de Portugezen vochten niet alleen: tussen 1961 en 1973 rekruteerden de Portugese strijdkrachten duizenden Afrikaanse soldaten, die zij in hun contingenten integreerden en die meevochten in de revolutionaire strijd.

De oorlogsinspanningen van Portugal hadden gevolgen op verschillende niveaus. Ongeveer 90% van de jonge mannelijke bevolking werd gemobiliseerd voor de oorlog, waardoor een emigratiegolf op gang kwam die pas na de invoering van de democratie zou afnemen. In de bezette gebieden duurden de moordpartijen tot het einde van de oorlog. Na de terugtrekking van de Portugese troepen stortten verschillende landen zich in burgeroorlogen, maar het is belangrijk te onderstrepen dat de bevrijdingsstrijd van de Afrikaanse volkeren tegen het Portugese kolonialisme de grootste katalysator was voor het einde van het fascisme in Portugal.

De koloniale oorlog veroorzaakte ongeveer 10.000 doden en 20.000 invaliden onder de Portugese soldaten en meer dan 100.000 slachtoffers onder de Afrikaanse burgers. Het trauma duurt tot op de dag van vandaag voort voor duizenden Portugezen, Afrikanen en hun nakomelingen. Vandaar dat de ruimte van gezamenlijke herinnering aan de koloniale oorlog door sommige specialisten, zoals Miguel Cardina [9] of Fátima da Cruz Rodrigues [10], naar voren wordt gebracht als een gebied van verzoening tussen de volkeren.