‘Stel je een nieuwe oorlog voor’. Het Syrian Archive, internetcensuur en de strijd om openbare geschiedenis online te archiveren

“Damascus-de oude stad – Umayyad moskee- دمشق- المدينة القديمة – الجامع الأموي,” Damascus voor de oorlog. Foto: Hani Zaitoun (CC BY-SA 3.0)

Dit artikel is geschreven als onderdeel van een partnerschap tussen Global Voices en Monument Lab, [en – alle links tenzij anders aangegeven] een onafhankelijk bureau voor openbare kunst en geschiedenis in Philadelphia in de Verenigde Staten.

Op een van de meest schokkende oorlogsbeelden uit de moderne geschiedenis is te zien hoe jonge kinderen blootsvoets voor een rookwolk wegrennen. In het midden van hen een naakt meisje dat gilt van de pijn door de gevolgen van een napalmbom die door Zuid-Vietnamese troepen, gesteund door Amerikaanse soldaten, per ongeluk op haar dorp is gedropt.

The Terror of War“, ook bekend als “het napalmmeisje”, is een foto uit 1972 van Associated Press’ fotograaf Nick Ut. De foto verscheen in toonaangevende dagbladen over de hele wereld, waaronder de New York Times.

Hoewel het tonen van een foto van een naakt meisje indruiste tegen het beleid van de New York Times en andere dagbladen, maakten editors voor deze foto een uitzondering vanwege zijn illustratieve waarde. De foto kreeg later een Pulitzer prijs en had een blijvende impact op de publieke opinie ten aanzien van de Vietnamoorlog en de gevolgen voor burgers.

In 2016 werd deze foto op Facebook gecensureerd. De foto werd online gezet door Aftenposten, het grootste dagblad van Noorwegen, als onderdeel van een historische terugblik op de oorlog. Hij werd door Facebook vrijwel onmiddellijk daarna verwijderd, omdat er een naakt meisje op stond.

Als reactie daarop schreef de editor van Aftenposten, Espen Egil Hansen, een open brief naar CEO van Facebook, Mark Zuckerberg, waarin hij hem vraagt om ‘zich een nieuwe oorlog voor te stellen waarin kinderen slachtoffer zijn van vatbommen of zenuwgas. Zou je opnieuw het vastleggen van wreedheden verhinderen?’

Kort daarna zette Facebook de foto opnieuw online. In een interview met The Guardian verklaarde een persvoorlichter dat Facebook op zijn besluit was teruggekomen, omdat de foto van het meisje “een iconisch beeld van historische waarde” is.

‘Stel je een nieuwe oorlog voor’

Het is niet nodig om je deze “nieuwe oorlog” voor te stellen die Hansen in zijn pleidooi aan Zuckerberg beschreef. Hij is al gaande … in Syrië.

Onlangs bekeek ik een reeks video's waarin de gevolgen van een bombardement in 2017 met saringas in de provincie Idlib werden getoond. Op veel foto's zijn chaotische taferelen in een ziekenhuis te zien. Op een van de foto's ligt een jongetje op de vloer, nog maar nauwelijks bij bewustzijn, met schuim op zijn mond, een duidelijk teken dat hij heeft blootgestaan aan een aanval met zenuwgas. Op een andere foto zien we een drie- of vierjarig kind dat op een tafel in een ziekenhuis ligt. Een man die achter hem staat, vertelt in het Arabisch hoe het kind is overleden door blootstelling aan zenuwgas. De man zelf blijft buiten beeld.

Er zijn duizenden, misschien miljoenen van dit soort video's. De oorlog in Syrië is waarschijnlijk de best gedocumenteerde oorlog in de geschiedenis van de mensheid. Hoe zal deze enorme hoeveelheid video's en foto's de manier beïnvloeden waarop deze oorlog in de toekomst zal worden begrepen? En welke consequenties zal het hebben voor degenen die de aanstichters van deze oorlog zijn?

Hoewel het voor professionele media zoals Associated Press en de New York Times steeds moeilijker en gevaarlijker wordt om verslag te doen van de oorlog in Syrië, wordt deze tegelijkertijd grondig gedocumenteerd. Met mobieltjes in de hand hebben Syriërs de bombardementen en aanvallen met zenuwgas en chemische wapens opgenomen en gefotografeerd en de beelden op internet gezet. Bovengenoemde video werd opgenomen door SMART News Agency, een persgroep die bekend is vanwege het documenteren van het werk van de Witte Helmen, reddingswerkers in Aleppo.

Er circuleren miljoenen mediabestanden op internet die invloed hebben op de wijze waarop het publiek de oorlog begrijpt en de impact van de oorlog op mensenlevens laten zien. Deze overvloed aan documentatie kan dienen als getuigenis voor het publiek en zelfs als bewijs van oorlogsmisdaden, als op een dag regeringsleiders voor het Internationaal Gerechtshof moeten verschijnen. Dit materiaal heeft de macht in zich om het publiek een schat aan informatie en herinneringen aan de oorlog te bieden, over mensen wiens levens zijn veranderd of weggenomen en de plek waar dit alles heeft plaatsgevonden.

Maar het is bijna onmogelijk om de enorme hoeveelheid materiaal – tientallen miljoenen bestanden – zonder een duidelijk richtsnoer te analyseren en te onderzoeken.

Een groep technici in Berlijn probeert hier, bestand voor bestand, verandering in te brengen.

Luister naar schrijver en Advox directeur Ellery Biddle die deze onderwerpen bespreekt met Jackie Zammuto van WITNESS op de Monument Lab podcast:

Bouwen aan het Syrian Archive

De Syrische technoloog Hadi Al-Khatib heeft in 2011 zijn land verlaten en woont nu in Berlijn, Duitsland. Later in dat jaar begon hij een groep Syrische juristen bij te staan die probeerden bewijsmateriaal te verzamelen over mensenrechtenschendingen in het begin van de oorlog. De groep werd overstelpt met digitale mediabestanden en had geen strategie om de overvloed aan digitale media die het land uitstroomde te verifiëren of te classificeren.

Dit speelde in 2011 toen de maatschappelijke protesten die over de hele Arabische regio uitbraken op hun hoogtepunt waren. Het veranderde de loop van de geschiedenis in Egypte, Tunesië, Syrië. Al-Khatib had met eigen ogen gezien hoe digitale documentatie van mensenrechtenschendingen protesten kon uitlokken en de perceptie van belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van een land kon doen kantelen.

Maar hij wist ook hoe gecompliceerd dit soort documentatie kon zijn. De meest toegankelijke sociale mediaplatformen waren geoptimaliseerd voor clicks en advertenties en niet voor verificatie, categorisering of contextueel begrip.

Al-Khatib vroeg een paar collega's om te onderzoeken hoe ze konden helpen. Het drietal was de volgende drie jaar bezig met het verzamelen, verifiëren en categoriseren van digitale mediabestanden van de oorlog.

Een collage van beelden van aanvallen met chemische wapens en slachtoffers. Collage van Adam Harvey, Syrian Archive (CC BY-SA 4.0)

In 2014 lanceerden ze het Syrian Archive, een openbare database waarin op dit moment meer dan vijf miljoen foto's en video's van de oorlog in Syrië zijn opgeslagen.https://syrianarchive.org/en

Het Syrian Archive is niet een gewone online bibliotheek. Op de homepagina staan onderzoeken naar luchtaanvallen door Russische vliegtuigen, chemische aanvallen en beschietingen waarbij ziekenhuizen, bakkerijen en moskeeën zijn vernietigd.

De website toont bewijsmateriaal van aanvallen met chemische wapens die verboden zijn volgens het internationaal humanitair recht.

De sleutelwoorden en categorieën om het archief te doorzoeken geven een goed beeld van de inhoud. Je kunt video's van aanvallen zoeken aan de hand van het soort wapen dat is gebruikt. Vatbommen, clusterbommen, drones en saringas zijn slechts een paar opties uit het “gebruikte wapen ” drop-down menu.

Dit soort werk wordt normaal gedaan door een VN-agentschap of een internationale humanitaire organisatie. Maar zoals uit archiefmateriaal blijkt, lopen de onderzoeken van deze instituties achter op het verloop van de oorlog. Het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de VN-onderzoekscommissie in Syrië hebben bevestigd dat er 163 aanvallen met chemische wapens hebben plaatsgevonden in Syrië. Het Syrian Archive heeft er 212 gedocumenteerd.

Als ze dit werk niet zouden doen, zegt Al-Khatib, zou het materiaal – en alles wat het ons over de oorlog kan vertellen – snel onmogelijk te controleren of te verifiëren zijn. Sommig materiaal zou zelfs helemaal verloren kunnen gaan.

‘Deze gegevens zijn waardeloos als het niet wordt gelabeld of doorzoekbaar is,’ vertelde Al-Khatib toen we elkaar een paar maanden geleden ontmoetten in Berlijn. ‘Als er echter context is, kunnen we heel veel doen.’

Het meest directe doel van hun werk is mensenrechtenactivisten en journalisten doorzoekbare gegevensverzamelingen aanbieden die zijn geverifieerd en in hun context geplaatst door plaatselijke deskundigen over dit onderwerp. In de nabije toekomst verwacht het team dat deze video's en foto's zullen dienen als bewijsmateriaal tegen de betrokken partijen in rechtszaken betreffende oorlogsmisdaden, voor een deel dankzij partnerschappen met de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties en het Human Rights Center aan de UC Berkeley Law School.

Behalve het bewaren van bewijsmateriaal, voorziet Al-Khatib dat voor toekomstige generaties het Syrian Archive een rijke bron zal zijn om deze oorlog, de mensen wiens levens zijn veranderd en weggenomen, en het land Syrië, te reconstrueren, historiseren en gedenken.

‘Voor mij is het belangrijkste om ervoor te zorgen dat deze data voor de komende tien tot twintig jaar beschikbaar blijven,’ zegt hij. ‘Ik zie het als een bijdrage voor een museum of een online herdenkingsruimte.’

Op dit moment heeft het team echter weinig tijd om aan deze beelden betekenis te geven of er een samenhangend verhaal van te maken. Ze weten alleen zeker dat de beelden moeten worden bewaard.

In Silicon Valley verdwijnen oorlogsbeelden

Om deze gegevens te verzamelen, werken Al-Khatib en zijn collega's samen met plaatselijke journalisten en mensenrechtenactivisten die verslag doen over de oorlog. Ze leunen zwaar op Facebook en YouTube, de belangrijkste platformen waar deze groepen en talloze individuele personen hun bestanden uploaden. Geschat wordt dat 90% van de mediabestanden in het Syrische archief via deze twee sociale netwerken bij hen terecht komen.

Al-Khatib en zijn collega's hebben vele honderden bronnen geïdentificeerd op het sociale netwerk, voornamelijk Facebook-pagina's en YouTube-kanalen, waar hun systemen dagelijks automatisch foto's en video's vastleggen. Dit stelt hen in staat om materiaal te classificeren en archiveren op een manier waarop deze platformen niet zijn ingericht.

Maar steeds vaker slaan ze niet alleen bestanden op met als doel om ze te archiveren, maar om te voorkomen dat ze verdwijnen.

Geconfronteerd met de toenemende druk van regeringen om uitingen van geweld en haat van hun netwerken te verwijderen, censureren bedrijven zoals Facebook en YouTube en het moederbedrijf Google afbeeldingen met een gewelddadige inhoud en alles dat kan worden verbonden met gewelddadige, extremistische groepen zoals IS. Duizenden video's en foto's van de oorlog in Syrië zijn in de loop der tijd verdwenen.

Video's die zouden kunnen worden gebruikt als bewijsmateriaal tegen gewelddadige indringers zijn gedeletet tijdens het uploaden of kort na publicatie door deze bedrijven gecensureerd. Vaak is het niet mogelijk om ze opnieuw online te zetten.

Al-Khatib zegt dat ze het beter moeten doen dan op dit moment gebeurd. ‘De bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om dit materiaal te bewaren,’ zegt hij. ‘Het is bewijsmateriaal.’

Team van het Syrian Archive, met rechts Hadi Al Khatib. Foto met toestemming van het Syrian Archive (CC BY-SA 4.0)

Hij legt uit dat er voor het probleem op dit moment slechts een paar kleine, gedeeltelijke oplossingen zijn. YouTube staat zijn gebruikers bijvoorbeeld toe om hun geüploade video's die werden afgewezen omdat ze de bedrijfsregels waarin extreem indringend geweld verboden is, hebben overtreden, weer op te eisen.

‘Maar’, vraagt hij. ‘Als de bron is overleden, wat dan? Wat als de bron is gearresteerd? Wat als de bron geen toegang heeft tot e-mail?’ Dit zijn zeer plausibele situaties in Syrië.

Bovendien is een groot deel van het materiaal nooit op internet te zien. We praten over hoe Google de technologie van machinaal leren gebruikt om video's te scannen die de algemene voorwaarden overschrijden, zoals beelden met extreem indringend geweld. In sommige gevallen worden video's geweigerd en verwijderd voordat ze zelfs maar in het publieke domein terecht komen.

‘We hebben geen idee welke beelden internet niet halen,’ zegt Al-Khatib. ‘We kennen niet iedereen. Als ze het materiaal dus niet bewaren [op hun apparaten] is het verloren.’ Elke video ligt hem na aan het hart, alsof ze allemaal deel uitmaken van het verhaal.

Van de miljoenen bestanden zijn er zeker foto's of video's die op een dag “iconische beelden van historisch belang” kunnen worden, op hetzelfde niveau van de foto die Nick Ut maakte van Kim Phuc, het meisje dat rent voor haar leven.

Maar als degene die de foto's heeft genomen ze ter beschikking stelt aan bedrijven zoals YouTube en Facebook, en vervolgens zijn of haar mobiele telefoon verliest of om het leven komt, kan het beeld voor altijd verloren zijn.

Hoe legt technologie onze geschiedenis vast?

Terwijl miljoenen mensen de macht hebben om deze beelden vast te leggen, zijn slechts een handjevol private ondernemingen de scheidsrechters die uiteindelijk beslissen wat wel of niet openbaar wordt. Met minimale regelgeving of mandaten waarover verantwoording moet worden afgelegd voor de Amerikaanse wet, en onder toenemende druk om geweld van hun netwerken in Europa te weren, wordt dit materiaal routinematig door deze bedrijven verwijderd.

Wie bekijkt deze video's eigenlijk en wie beslist welke blijven en welke verdwijnen? Soms trekken bedrijven mensen aan om tegen betaling dit werk te doen, maar in de afgelopen twee jaar is machine learning [nl] en andere soorten van kunstmatige intelligentie een favoriete (en goedkopere) oplossing voor dit probleem geworden. Terwijl kunstmatige intelligentie zeer goed is in het herkennen van de inhoud van een beeld – zoals een naakt kind, in het geval van Kim Phuc – zal het nooit kunnen oordelen over de context of wettelijke betekenis ervan.

In tegenstelling tot de foto van Ut, die zorgvuldig is bekeken en ingekaderd door de fotograaf en zijn editors van Associated Press, is de weergave van de oorlog in Syrië steeds meer afhankelijk van de genade van technische, niet-menselijke systemen die beslissen welke beelden worden toegestaan en welke worden gecensureerd.

Hoe zouden sociale mediabedrijven moeten omgaan met deze overvloed aan beelden en video's die circuleren op het internet, waarvan sommige als belangrijk bewijsmateriaal kunnen dienen van oorlogsmisdaden en schendingen van mensenrechten? En hoe kunnen mensen die getuige zijn van deze gebeurtenissen de beelden documenteren en bewaren in het belang van publieke informatie?

Wat als we een “sociale media” ruimte hadden waar informatie wordt georganiseerd op basis van context, wettelijke en culturele betekenis? Zouden we dan anders aankijken tegen de huidige tijd, en het verleden?

Het Syrian Archive zal misschien de koers bepalen voor een nieuwe online openbare ruimte, anders dan de modellen van Silcon Valley, die zijn ontworpen om aandacht te genereren vanwege advertentie-inkomsten.

De toekomst van dit onderwerp blijft pijnlijk onzeker, maar er is hoop nu we weten dat in de komende jaren degenen die verhalen over Syrië willen vertellen, dit rijk gevulde archief aan gegevens tot hun beschikking hebben.

Luister hoe de schrijver en Advox directeur Ellery Biddle deze onderwerpen bespreekt met WITNESS’ Jackie Zammuto en wetenschapper openbare kunst Paul Farber op de Monument Lab podcast.

 

Start een discussie

Auteurs graag inloggen »

Regels

  • Alle reacties worden beoordeeld door een moderator. Verzend je reactie maar één keer, anders kan deze als spam worden gemarkeerd.
  • Wees respectvol tegen elkaar. Reacties met hatelijke opmerkingen, obsceniteiten en persoonlijke aanvallen worden niet goedgekeurd.