‘We are here to support you': Nederland verwelkomt vluchtelingen

A Dutch man holding up a sign to welcome refugees at the platform at Amsterdam Central station

“Welcome. We Are Here to Support You.” Een Nederlandse vrijwilliger verwelkomt vluchtelingen op het perron op Amsterdam Centraal. FOTO: Faten Bushehri

Ik kom rond tien uur ‘s avonds met de trein uit Parijs aan op Amsterdam Centraal. Ik zie een man staan met een bordje: “Welcome. We are here to support you”.

Ik zeg tegen hem dat ik heb gehoord dat ze mensen nodig hebben die Arabisch spreken, om te tolken voor vluchtelingen uit het Midden-Oosten. De man begint te stralen en brengt me naar een hoek van het station waar voedsel, drinken, kleding, speelgoed en andere basisbehoeften keurig opgestapeld staan te wachten op de komst van de vluchtelingen.

Ik woon nu twee maanden in Amsterdam en er wordt de afgelopen tijd steeds meer gesproken over de mogelijkheid dat er vluchtelingen naar de stad komen. Men verwacht dat er uiteindelijk een grote hoeveelheid vluchtelingen naar Nederland komt en daarom heeft een groep vrijwilligers de handen ineen geslagen om de vluchtelingen te helpen bij hun aankomst in het land en de reis naar de opvanglocaties.

De groep op Amsterdam Centraal heeft een overzicht van de aankomsttijden. Ze letten vooral op treinen die uit Frankrijk, Duitsland en België komen omdat er grote kans is dat er vluchtelingen aan boord zijn.

Mijn taak is eenvoudig: ik begroet ze, praat met ze, vraag of ze voedsel, water of kleding nodig hebben, probeer de kinderen op te vrolijken en ik leg uit wat er verder gaat gebeuren. Ik let goed op dat ik de belangrijkste dingen vertel en dat ik geen informatie vergeet. Waar ik niet op had gerekend, waren de verhalen die de vluchtelingen me gingen vertellen.

De één na de ander komt naar me toe. Ze hebben een brede glimlach op hun gezicht, ze zijn blij en opgelucht dat ze eindelijk aangekomen zijn. Ze praten door elkaar, ze vertellen hoe ze in Turkije aan boord gingen van de “doodsboot”, zodat ze naar Griekenland konden en daarna naar Nederland.

Khalid is een man van eind dertig, hij vertelt me dat er 49 mensen in de opblaasbare boot zaten. Er waren te veel mensen aan boord en te veel gewicht. Om het er levend vanaf te brengen, moesten ze allemaal hun tassen en persoonlijke eigendommen overboord gooien. Ze gingen aan land in de haven van Mytilene in Griekenland, ze waren doornat en ze hadden het koud en de Griekse ambtenaren zaten alleen maar toe te kijken. Khalid spreekt vol lof over wat Nederlandse toeristen die toesnelden om te helpen. Hij herinnert zich dat een vrouw hem in een warme deken wikkelde toen hij daar koud en drijfnat aankwam.

12036978_10153052343792624_5620490359870808693_n

Vluchtelingen op Amsterdam Centraal wachten op vervoer naar de tijdelijke opvang. FOTO: Faten Bushehri

“We verloren de moed toen we in de boot zaten,” vertelt Khalid. “Maar we bleven elkaar motiveren. De mannen riepen, ‘Kom op, we kunnen het halen! We hebben vrouwen en kinderen aan boord!’ En zo hielden we het vol.”

Khalid vertelt dat ze nog vijftig kilometer moesten lopen nadat ze waren aangekomen, van het noorden van het eiland naar het zuiden. Hij wijst naar een vriend die hij op de boot ontmoet heeft en die een aantal dagen ziek was na die lange tijd op het water.

Een Syrische vrouw onderbreekt hem en vertelt dat hun boot kapot ging door het gewicht. “Als ik terugdenk aan de reis die we hebben moeten maken om hier te komen, springen de tranen me in de ogen,” zegt ze. Zij en haar medepassagiers moesten de laatste meters naar de kust zwemmen. Zij, haar drie zoontjes en haar echtgenoot waren gevlucht uit Al Raqqa, dat nu volledig in handen van IS is.

Een andere vrouw vertelt wat ze hebben betaald voor de bootreis: 1400 euro per persoon. Een andere familie heeft 4000 euro betaald, geld dat ze hadden moeten lenen van mensen die ze kenden. “U hebt 4000 euro betaald terwijl u dood kon gaan?” vroeg ik aan een van hen. “Als we in Syrië waren gebleven, zouden we sowieso dood zijn gegaan,” antwoordde hij.

Abu Shadi is een man van achter in de vijftig, hij probeert zijn kinderen te bellen via een wifi-verbinding. Zijn dochter woont in Breda, zijn zoon in Zweden. Als hij zijn telefoontjes heeft gepleegd, kijkt hij me met een verdrietige glimlach aan. “Mijn familie zit in allerlei verschillende landen.” Op zijn telefoon heeft hij een foto van een man van voor in de twintig. Als hij ernaar kijkt, stromen de tranen langs zijn wangen. “Mijn zoon Feras wordt al meer dan een jaar vermist. De troepen van Bashar Al Assad hebben hem meegenomen. Ik weet niet eens of hij dood is of nog leeft.”

Ik leef mee met de onvoorstelbare pijn en het grote verdriet van Abu Shadi, maar ik word naar buiten geroepen. Er staat een ambulance geparkeerd en ik moet tolken tussen een Nederlandse arts en een 23-jarige man, die ook Feras heet. Hij klaagt over steeds erger wordende hoofdpijn, hij hoest en hij heeft last van een vervelende uitslag. Nadat hij wekenlang in verschillende opvangkampen op de grond heeft geslapen, heeft de uitslag zich over zijn hele lichaam verspreid. Ik zie voor het eerst van mijn leven hoe een ambulance er van binnen uitziet.

Ik ontmoet twee Iraakse mannen uit Mosul. Ze waren gevangen genomen door IS, maar wisten te ontsnappen en het land uit te vluchten. Een van de mannen, een voormalig generaal, was 17 dagen vastgehouden door IS. Ze hebben zijn rechterschouder gebroken, omdat hij een tatoeage had van de kaart van Irak (een tatoeage is een taboe in de islam); ze hadden hem geblinddoekt en aan een ventilator vastgebonden. De tweede man, Ahmed, was een van 23 mensen die door IS gevangen werden genomen. Hij vertelt dat ze een mes tegen zijn keel hielden. “Ze vermoordden 19 mensen voor onze neus en ik was een van de overlevenden,” vertelt Ahmed. “Ik weet niet waarom ik de dans ontsprongen ben.”

Two Iraq refugees who managed to escape after being captured by ISIS are flanked by a Dutch volunteer (L) and the author (R). PHOTO: Faten Busheri.

Twee Iraakse vluchtelingen die konden ontsnappen nadat ze gevangen waren genomen door IS. Naast hen staan Joost (links), een Nederlandse vrijwilliger, en de auteur van dit artikel (rechts). FOTO: Faten Bushehri.

Ik spreek de mensen aan in het Arabisch en ze zijn opgetogen als ze een bekende taal horen. Ze vragen waar ik vandaan kom en ik schaam me een beetje als ik moet toegeven dat ik uit Bahrein kom, een Golfstaat die heeft bijgedragen aan de oorlog in Syrië. De Golfstaten hebben geen hulp geboden en weigeren zelfs om vluchtelingen op te nemen in hun rijke oliestaten.

Hier sta ik dan, een bevoorrechte inwoner van Nederland, student aan een topuniversiteit, ik kan een volledig gefinancierde master halen. Mijn grootste zorg is of ik mijn volgende examen wel haal, terwijl zij hier bij elkaar gekropen zitten in een hoek van het station en zich afvragen hoe hun toekomst eruitziet.

Mohammed vertelt me dat hij zijn vrouw en kinderen in Syrië heeft achtergelaten met niets meer dan de belofte dat hij naar Europa gaat en dat zij bij hem kunnen komen als hij een plek heeft gevonden. “We willen de samenleving niet tot last zijn,” zegt hij. “Ik ben verpleegkundige. Ik wil Nederlands leren en aan het werk gaan.” Ze generen zich dat wij hen willen helpen en ze weigeren meer aan te nemen dan het strikt noodzakelijke, het minimale dat hen de nacht door helpt.

Nu het tot de vluchtelingen begint door te dringen dat ze in Amsterdam zijn aangekomen, huppelen de kinderen bij ons, de vrijwilligers, rond met hun nieuwe speelgoed. Het zal niet lang duren voordat ze in een bus van Rode Kruis stappen. De bus brengt hen naar een tijdelijke opvang en naar het begin van een ander, nieuw leven.

Ga voor meer informatie over RefugeesWelcome Amsterdam naar hun Facebook-pagina.

Start een discussie

Auteurs graag inloggen »

Regels

  • Alle reacties worden beoordeeld door een moderator. Verzend je reactie maar één keer, anders kan deze als spam worden gemarkeerd.
  • Wees respectvol tegen elkaar. Reacties met hatelijke opmerkingen, obsceniteiten en persoonlijke aanvallen worden niet goedgekeurd.